Laudate Dominum
cum clangoribus laetis
de modi
Voor en na de preek waren er samenzang en orgelspel. Beide hadden mijn volledige aandacht. Er waren 150 Psalmen en 29 door de Vrijgemaakte Kerk goedgekeurde Gezangen. Deze waren evenals de Drie Formulieren afgedrukt achterin de Bijbel van het Nederlands Bijbel Genootschap, die elke kerkganger bij zich droeg. Het eerste couplet was voorzien van de muzieknoten, waarbij stond vermeld in welke kerktoonladder de melodie was geschreven. Wij onderscheiden zeven zg. modi: de Ionische, de Dorische, de Frygische, de Lydische, de Mixolydische, de Aeolische en de Locrische, waarvan de laatste in de liturgie niet gebruikt wordt vanwege zijn door de overmatige kwint veroorzaakte duivelse karakter. Elke ladder heeft zijn eigen opeenvolging van halve, hele en soms anderhalve toonafstanden en dientengevolge zijn eigen kleur. Hoewel ik nog geen muziekonderwijs had genoten, volgde ik met aandacht de notatie van het liedboek, daarbij mijn enigszins uitstaande oren spitsend om de verschillende tonaliteiten in mijn kinderbrein op te nemen. Het is wel zeker en vast, dat destijds en aldaar de basis werd gelegd voor mijn latere gemakkelijke omgang met de Griekse muziek.
Vader zong met luider stemme en klonk doorgaans boven iedereen uit. Gelukkig was zijn zang ook heel zuiver. Feilloos wist hij de noten te treffen over een groot bereik, en moeiteloos ging hij over in het octaaf, wanneer het hem te hoog of te laag werd. Met de kennis en ervaring die ik nu inmiddels heb vergaard, zou ik hem een groot muzikaal talent toeschrijven.
het mondorgel
Thuis werden we dikwijls verblijd met de zoete tonen uit zijn mondharmonica. Voorafgaand aan het bespelen van dezelfde legde hij plechtig zijn gebit op de hoek van de tafel, teneinde het instrument diep in de mond te kunnen nemen. De Hohner Echo C32 Tremolo was voorzien van een dubbele rij reeds, die het een volle, enigszins zwevende klank gaven. Vader speelde met de techniek van de ritmische tongslag. Daarbij wordt in de diskant de melodie gespeeld, terwijl in het lagere bereik de tong een patroon van bassen en akkoorden neerlegt. Intuïtief en zonder enige theoretische kennis van maatsoorten speelde hij aldus complexe arrangementen, bestaande uit doorgaande melodieën tegen een gevarieerde ritmische begeleiding. Zijn repertoire bestond uit vaderlandse liederen, kinderliedjes en psalmen, maar zonder veel moeite bracht hij op aanvraag à l'improviste een lied ten gehore, dat hij nog nooit had gespeeld. Als vierjarige kleuter volgde ik deze performances met aandacht. Meer dan zestig jaar later zie ik er met dankbaarheid en warme gevoelens op terug. Naast de liefde is het de muziek die mij in mijn verdere leven de meeste vreugde bracht. Beide waren in ruime mate voorhanden in mijn jeugd.
daar ruist langs de wolken
Mijn lieve broer Jacob heb ik nooit zien afwassen, maar mijn beide lieve zusters werden al vroeg ingezet bij het spoelen, soppen, afdrogen en opruimen van bestek, serviesgoed en kookgerei. Zelf was ik er helaas nog te klein voor. Steevast weerklonk dan de bescheiden altstem van mijn moeder, gevolgd door de heldere kindersopranen van de meisjes. Aangetrokken door het jubilate vanuit de keuken, kon het gebeuren dat vader zich erbij voegde en met krachtige bas de tweede stem improviseerde. Favoriet bij allen was “Daar Ruist Langs De Wolken”, no. 33 uit de Liedbundel van Johannes de Heer, geschreven in 1858 door dhr Eduard Gerdes in opdracht van de Stichting Tot Heil Des Volks. Het wordt wel eens “de Christelijke Internationale” genoemd vanwege de wijdverbreide populariteit onder de gelovigen, met name in de koloniën. Zo werd het zelfs gezongen door Papoea’s in Nieuw-Guinea en waren er vertalingen in Swahili1 en Papiamento2. De tekst van het eerste couplet gaat als volgt:
Daar ruist langs de wolken een lief'lijke naam
Die hemel en aarde verenigt te saam.
Geen naam is er zoeter en beter voor het hart!
Hij balsemt de wonden en heelt alle smart!
Kent gij, kent gij die naam nog niet?
Die naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied!
Naast de stichtelijke strekking gaf het mij een vroege inkijk in de wereld van de tweestemmigheid, de klank van de grote en kleine tertsen en sexten die de melodie ondersteunen, soms volstrekt parallel, dan weer hangend in het contrapunt, zelfs af en toe compleet in een andere richting lopend, zoals in de eerste lettergrepen ”Daar ruist”. Al kon ik het nog niet beredeneren, er ontstond een gevoel voor harmonie en consonantie. Mijn liefde voor de muziek groeide, en zou mijn leven lang niet meer uitdoven.
In de parabel van de talenten (Mattheüs 25:14-30) lezen wij over een meester, die zijn knechten verschillende aantallen talenten (munten) meegeeft. Zij die hun kapitaal bij terugkomst hebben vermeerderd worden geprezen, maar de man die zijn talent veilig in de grond begroef wordt bestraft. Heden ten dage wordt het woord talent gebruikt voor gaven en vaardigheden, maar de oude metafoor blijft sterk. Het mijne werd niet begraven, maar voorzien van de nodige input om zich langzamerhand verder te kunnen ontwikkelen.
een ferme sterke jongen
Was ik eens alleen met vader, dan nam hij mij dikwijls op de knie teneinde met zachte stem het volgende lied te zingen:
Ik ben een ferme, sterke jongen,
ik heb gelukkig geen verdriet;
Ik heb nog steeds twee goede longen,
en zing daarom een vrolijk lied:
Fa-la-la-la, Fa-la-la-la,
Fa-la-la-la, Fa-la-la-la,
Dat zing ik vroeg, dat zing ik laat,
Dat zing ik thuis en op de straat!
De intieme sfeer, het feit dat ik mijn vader voor mij alleen had, de opbeurende woorden gepaard aan de sterke melodie, het geniale Fa-la-la-la, het hoekige marsritme en de muzikale voordracht, alles kwam samen in een overweldigend geluksgevoel, dat mij niet lang genoeg kon duren. “Nog een keer!”, riep ik telkens, en dan begon hij weer van voren af aan.
Majina hupeperuka, tamu sana,
Hushuka kutoka mbinguni, kwa maana.
Jina hilo lafuta uchungu na maumivu,
Lauponya moyo, hulinda kwa upendo mpya.
Je, wajua jina hilo la thamani?
Ni la Mwokozi wangu, wangu wa milele pia.
Un nòmber ta suava, den brisa di lus,
Di cielo e bini, ta krea un hus.
E nòmber ta bira konsuelo i pas,
Ta sana e herida, sin laga un ras.
Bo sa e nòmber, tambe tan dushi?
Ta di mi Salbador, mi kanta, mi luchi.



