Primum lustrum
het zondagskind
donder en bliksem
In de stormnacht van zondag 4 december 1960 giert de wind om het Tolhuis aan de Beilerstraat 38. Binnen loeit de kolenkachel en verspreidt de warmte in concentrische ringvormige zones, de temperatuur omgekeerd evenredig aan de afstand. Verlicht door een flakkerend peertje zit Johann Heinrich Eilers aan de met een gebloemd plastic zeil gedekte keukentafel, met getuite lippen blazend op zijn haast kokende pruttelkoffie. In de met papkartonnen wanden verdeelde voormalige dierenstal liggen de drie kinderen Jantje (7 jaar oud), Jacob (5½ jaren) en baby Trijntje (1½) vredig ter ruste. Bij het raam dat uitkijkt op de weg zit Opoe Trientje Eissens aan het kraambed van Roelfina de Jonge-Eilers, dien kortelings de wateren zijn ontvloden. Getweeën meten zij de intervallen tussen de weeën.
De percolator, geluiden voortbrengend in een vaste frequentie
Dient de beide vrouwen daarbij als referentie.
Buiten begint de wind in kracht toe te nemen. “Most dommit nog eem op dak kiek'n Henk”, maant de grootmoeder. Het huisje is met riet gedekt, waarvan een een gedeelte zijn vaste verbinding met het gebint heeft verloren. Provisorisch had hij het al met touw gezekerd, maar blijkbaar niet ten volle. Welgemoed beklimt hij nogmaals de ladder, erop verdacht dat hem zijn sjekkie niet uit de mond waait.
Ter hoogte van de gemetselde schoorsteen tekent zijn zwarte silhouet zich af tegen het zwerk, dat plots wit verlicht wordt door een geweldige bliksem. In de stilte volgend op de knetterende donder weerklinkt vanuit het voorhuis een melodisch gehuil, zacht en zuiver als een kerstklokje.
En ziet! een kind is hun geboren, een zoon is hun gegeven. En zij dopen hun vierde levende kind: Jurrie. Hetgeen betekent: hij die het land bewerkt. Maar ook: hij die de #Jorisdraak zal onderwerpen.
#De schrifsteller doelt hier op zijn eigen innerlijke draken, die elders in deze ipsomie nog te vuur en te zwaard zullen worden bestreden. Wij geven hem thans het woord:
Substaculorem
Verzinspeel ik mijn langst vergane jonkheid, dan ontvouwt zich een potloodschets op grauw papier: een grillig patroon van verbleekte lijnen. Oost-Indische dovemansinkt gebruik ik voor het natrekken, soms wat wegraderend met het gummetje van de betamelijkheid. Dan vul ik de ontstane vlakken met mijn willekleur, in lagen opgebracht voor een diepere glans.
ipsument
Liefdevolle en harmonische inneringen schijnen door. Er was aandacht, tijd en waardering voor het kind, een ongewone benadering in die dagen. Ik had het slechter kunnen treffen. Algemeen zag men mij als een bijzonder kind, dat dikwijls met bijzondere dingen bezig was. Nochtans werden al mijn handeling met kalme belangstelling betracht, gemoedigd en geprezen, beide door mijn ouderpaar en de kring van gezwisters. Ik zwolg in de aandacht en ervoer een blijde vrijheid in veilige geborgenheid, popelend van een diep verlangen om alles te weten te komen over de mensen, de wereld en nog verder weg. Een situatie die ik later trachtte te herscheppen voor mijn eigen beide zonen, nog bijzonderder dan ik. Maar dat is een ander verhaal.
Luchiesland
Al was ik geboren in het Tolhuis aan de Beilerstraat 38, vanaf mijn negende maand toog men mij in Luchiesland, aan de Pareaustraat 13. Hier beleefde ik de eerste negen jaren van mijn jeugd. Een jeugd vol geluid. Immer was er het geschal van vrolijke kinderstemmen. U mag van mij aannemen: er waren veel meer kinderen dan volwassenen. Er was ook altijd wat te beleven. Velerlei voertuigen verschenen in onze straat gedurende de dag.
Er was des morgens de melige melkboer, die vanuit een groot vat de melk schonk in de kannetjes, die hem de huisvrouwen aanreikten. Dan kwam tweemaal in de week de vuilniswagen, een groot en ingewikkeld gevaarte van de firma DAF. Achterheen stonden op een klein plankier de vrolijke vuilnismannen, die zich tijdens de rit stevig vasthielden aan een metalen beugel. Soepel sprongen zij af bij elke stop, om de daar in slagorde opgestelde zinken asemmers met een achteloze zwaai te legen in de gapende muil van de metalen Moloch. Aan het stuur gezeten was een derde vrolijke Frans, die zich stedig ter vermaak van de jeugd zijn oren op en neer deed bewegen.
De vriendelijke voddenboer kwam de oude kleren ophalen, er was de hardhorende handelaar in metalen. Oude kranten werden ingezameld door leden van sportclubs en muziekverenigingen, steenkool en pietreulie bezorgd in kleine bestelwagentjes. De grappende groenteboer, de bolle bakker, al deze mannetjes kwamen onze omgeving opvrolijken. Dit bont gezelschap bracht in mijn jeugdig gemoed een diep respect naar boven. Ik begreep dat zij het waren, die ons de zich immer uitbreidende welstand brachten.
Ocriet
Het was een rijtjeshuis met een woonoppervlakte van 89 mᒾ. Beneden waren een zg. kamer en suite, een toilet bij de voordeur, een gang en een keuken. Achter de keuken was nog een bijkeukentje voor de was, en daar tegenaan was het kolenhok gemetseld. Aan het eind van de smalle achtertuin was een klein schuurtje, wat vader zelf had gebouwd. Boven waren twee kleine slaapkamers, twee nog kleinere slaapkamers en in het midden een wasruimte.
Ik zeg bewust wasruimte, want het was geen badkamer. Tenminste niet voor volwassenen. In de wasruimte stond het lavet, een kuip van zo’n 50 liter ingelaten in een blad over de hele breedte. Alles gemaakt van een steenachtig gladgeslepen materiaal. Op het afvoerputje in het midden stond in een cirkel de cryptische boodschap: OCRIET REINIGEN MET VIM. Aan de voorkant was een soort rubberen anus ingelaten in een cirkelvormig gat, waar men de punt van een handdoek in kon steken om hem op te hangen. Het lavet kon gebruikt worden voor de handwas, en om wel twee kinderen tegelijk in bad te doen. Tevens was de constructie stevig genoeg voor een volwassene om in te staan, wat later van pas zou komen bij de introductie van de handdouche.
Bovenin het huis was een vliering, maar deze was tussen de balken niet begaanbaar, zoals vader al tot zijn schade had vastgesteld. Een gedeelte was belegd met losse planken, waarop dozen stonden met alle Donald Ducks sinds 25 oktober 1952.
Gestookt werd in den beginne met kolen, die wekelijks aan huis werden geleverd. Verbranding van dezelfde geschiedde middels een enkele in de kleine voorkamer opgestelde kachel. Na de aansluiting op het gasnet kwam er een moderner exemplaar, en vond het kolenhok zijn uiteindelijke bestemming als opslag voor oud papier.
De wijk was nieuw gebouwd en voor die tijd zeer modern. Het zuiver haakse stratenplan omvatte vele groenstroken en bosschages. Onze straat kwam uit op een reusachtig rechthoekig speelveld, met scholen aan beide korte zijden. Buiten de schooluren zag men er honderden kinderen voetballen, elastiektwisten, touwtjespringen, knikkeren en messiepikken.
Reeds in mijn kleuterjaren wist ik, dat ik niet voor voet- volley- of basketballer in de wieg gelegd was. De soepele motoriek van het lichaam die ik bij mijn buurkinderen waarnam scheen mij ten enenmale te ontbreken. Ik kon de bal vangen, gooien noch trappen met de precisie die daarvoor nodig is. Bij het kiezen van de teams was ik de laatste die overbleef. Lang brak ik hier het hoofd niet over. De balspelen ontbrak het immers aan elk praktisch nut, en er waren serieuzere vaardigheden die ik mij eigen wenste te maken. Liever bestudeerde ik het inwendige van de stofzuiger, of de werking van Opoe's pendule.
Braxhoofden
Daar waar heden ten dage het grote Winkelcentrum Nobellaan ligt, stond in mijn prille jaren een eenzaam flatgebouw van zes verdiepingen. De begane grond van deze flat had een winkelbestemming. Er waren een slager, een bakker, een kleine kruidenier, een sigarettenwinkel, de kleding- en fourniturenzaak Westen en een Jamin. Eens per week legde mijn grootmoeder de 500 meter te voet af met haar oogappel in de rode wandelwagen. Op de terugweg moest ik lopen, want dan was het wagentje gevuld met boodschappen.
Bij Jamin kocht Opoe mij voor 𝑓0,15 een ijsco, die bestond uit een dikke schijf staafijs met aan beide zijden een ronde wafel. Het was zaak zo’n ijsje langs de hele omtrek af te likken ter voorkoming van gelokaliseerde smelt. Algedurig diende daarbij de slap geworden wafel naar behoefte te worden afgebeten in dezelfde rondgaande beweging, om vrije toegang tot de smakelijke kern te waarborgen. Nauwgezet kweet ik mij van mijn taak, de stukken wafel onopvallend in de rondte spugend.
Teruglopend volgden wij een alternatieve route, achterlangs de witte Prot. Chr. School over een voetpad dat uitkwam in het midden van de Rudolf van Coevordenstraat. Haaks daarop stond in de Benthem Reddingiusstraat een blok van zes bejaardenwoningen. Op nummer 10 woonde een merkwaardige figuur met wie Opoe graag een praatje maakte. De gespreksthema’s varieerden al naar gelang het nieuws op de radio en zullen omvat hebben - maar niet beperkt geweest zijn tot - het weer, de oorlog in Vietnam en het lange haar van de Beatles.
Mij interesseerde niet zozeer de content, maar het was de manier waarop dhr. Braxhoofden sprak die mijn volledige aandacht trok. Zijn stem had de toonloze klank van een robot, zoals ik die weleens op de radio had gehoord. Thuis was mij reeds door Vader verklaard dat zijn stembanden waren verwijderd ten gevolge van een vreselijke ziekte, en dat hij alleen nog kon spreken door de woorden te boeren. Tegenwoordig zou men zeggen: hij bediende zich van oesofagische spraaktechnieken daar hem het strottenhoofd was ontnomen, waarschijnlijk als onderdeel der behandeling van keelkanker.
Ik ondernam verwoede pogingen om de stem na te bootsen. Mijn lieve broeder Jacob leerde mij lucht in te slikken teneinde de boeren te forceren. Veel verder dan drie lettergrepen kwam ik niet. Toen mij jaren later als jongvolwassene de technosong "Wir sind die Roboter”1 van de legendarische Duitse groep Kraftwerk in de oren klonk was het mij helder en klaar: hier meldt zich de oude Braxhoofden, met de oproep om het roken te matigen.
ballonbanden
Ik was geboren in de zg. baby-boom. Zo’n 10 tot 20 jaren na het eind van de Tweede Wereldoorlog begon de economie aan te trekken. Voorheen berooide werknemers konden zich televisies en auto’s veroorloven, en de gezinnen werden groter. Spoedig bleek, dat er veel te weinig schoolgebouwen waren. In hoog tempo verrezen dientengevolge in iedere woonwijk de noodscholen, opgetrokken uit vezelplaat en asbest. Grote klassen tot soms 40 leerlingen werden de trend. Mijn kleuterschool was zo’n gebouw, twee straatovergangen verwijderd van de ouderlijke woning.
Op de eerste dag werd ik er door mijn vader heengebracht. Hij was de enige man onder de ouders. Mijn moeder deed zulke dingen niet. Binnenshuis kon zij perfect functioneren, doch onder de mensen werd ze onzeker en zenuwachtig. Voor de rest moest ik het zelf uitzoeken. Ik was vijf jaar oud en in het bezit van een rode autoped, een grote step met twaalfduims luchtbanden die ik met moeite over het stuur kon kijken. Er waren in die tijd zoveel kinderen op straat en zo weinig auto’s, dat zulks geen bezwaren opriep. Tweemaal daags stepte ik vrolijk die kant op en kwam ook weer veilig terug.
Mijn lieve zus Trijnie was al op de Geref. School voor L.O. Hoewel niet helemaal twee jaar ouder, was ze me twee jaren vooruit in het systeem. Terwijl mijn belangstelling voor het gefröbel in de kleuterklas langzaam taande, kon zij me tijdens het schooltjespelen de leergierige oortjes doen spitsen. Om kort te gaan, ze leerde me lezen en schrijven in een enkel jaar. Het begin van een levenslange vruchteloze speurtocht naar de Waarheid. Zoek in jezelf, zeggen sommigen. Maar eens kijken wat ik daar aantref.



