Ludus et globulī
en de lange messen
In onze wijk waren drie lagere scholen gevestigd: een openbare, een protestantse en een apostolische. Teneinde ons te behoeden voor het wankelen onzer voet op het zelfversmalde pad dat ten leven leidt, met een stevig duwtje in de rug bij onze ontwikkeling naar een gelovig en belijdend lidmaat der gemeente, hadden onze ouders bewust gekozen om ons in te schrijven bij een school die aansloot bij onze levensbeschouwing. Geen van deze drie kwam daarvoor in aanmerking.
Nederland kent een speciale wet Bijzonder Onderwijs, op grond waarvan eenieder een school kan oprichten naar eigen smaak, zij het een rooms-katholieke, protestants-christelijke, islamitische, joodse, hindoeïstische, Montessori-, Dalton- of Vrijeschool. Voldoet zij aan een lijst van strikte voorwaarden, dan bekostigt haar de overheid. Onze geloofsrichting beschikte in dier voege over een nauwsluitend cordon van eigen onderwijs, waarin de Lagere Scholen, de scholen voor MAVO en HAVO alsmede het Lyceum, exclusieve toegang voorbehielden aan de kinderen van het Verbond. In Kampen hadden we een eigen Theologische Hogeschool om jonge gymnasiasten de fijne kneepjes van het herderschap bij te brengen conform de zuivere leer, zoals die wordt beleden en omschreven in de Drie Formulieren van Enigheid. Dat dit illustere drietal louter onheil bracht, staat in een ander verhaal.
Aan de Prins Bernhardstraat 11 verhief zich in overlangs gemetselde stenen van dwarsgebakken rivierklei de Geref. School voor L.O. 1953, een standvastig bolwerk van de deugd. De twee verdiepingen kwamen overeen met de eerst veel later ingevoerde terminologie van onder- en bovenbouw. Van de laatste heb ik de trappen nimmer bestegen. Aan de voorzijde strekte zich het schoolplein uit, bestraat met de NEN-376 gecertificeerde Universele Verhardingssteen, de overbekende 30 × 30 × 5 cm trottoirtegel waarmee al onze stoepen zijn geplaveid in calvinistische eenvormigheid. Dit product van zuinige wederopbouw werd de kinderen tot een eenheid van lengte, daarbij doelbewust afwijkend van de in 1875 door het Convention du mètre‑verdrag bepaalde standaard. De compacte betonplaat was immers alomtegenwoordig in het straatbeeld, en kon door haar onverbiddelijke maatvoering de doorslag geven in menig klein of groot geschil. Dit bescheiden maar o zo krachtige symbool van het vlakke land mijner oorsprong, de vaste bodem onder mijn schreden, mijn schild ende betrouwen uitgedrukt in één tint grijs, prijkt op een ereplaats aan mijn iconenwand der Lage Landen, omringd door Maggi, vruchtenhagel, Brinta en margarine.
Inmiddels staat het pand op de Monumentenlijst vanwege “de architectuurhistorische waarde van het object gelet op de esthetische kwaliteiten van het ontwerp in de geest van de Delftse School, vanwege de fraaie detaillering van het metselwerk en de ramen; en vanwege het bijzondere materiaalgebruik.” Ik kwam in klas 1 bij juf Luhoff.
Zoals gezegd, van wat ik nog niet wist vernam ik weinig. Een uitzondering vormden de psalmversjes. Elke maandagochtend weerklonk met zang van zoete tonen1 mijn uit het hoofd geleerde couplet van een van de 150 psalmen uit de berijming van 1773. Nog immer kan ik de barokke frasen te pas en te onpas moeiteloos reciteren. Zet ik mij samen met mijn lieve vriend Dick Ridder, die - zij het Nederlands Hervormd van kindsbeen af - met dezelfde blijde galmen den Heere prees2, dan hebben onze zielen rijke stof voor een blij te moê3 en juichend jubelen, zwelgend in ons eigen uitkraamsel, slechts verstoken van een fijn publiek.
Vanwege het ontbreken van voldoende onbetegelde zwarte grond was een heel nieuw systeem van knikkeren ontwikkeld, dat 4 op de 6 werd genoemd. Daarbij werden vier knikkers naast elkaar in de voeg tussen twee tegels geplaatst en diende de jonge speler er met zijn eigen knikkers op te mikken vanaf 6 t afstand, wat gelijk staat aan 1,80 metrische eenheden. Bij een raak schot deed de uitdager afstand van zijn vierspan, doch de missers die het doel niet troffen, stak hij in de zak. Bereikte men een zekere vaardigheid waarbij men niet doorlopend miste, dan werd het slechts een gokspel met vaste winst- en verliesmarges. Afstanden en aantallen waren zodanig berekend dat niemand zwaar won of verloor, buiten de gebruikelijke bofkonten. Alles draaide om de markt.
En zij prezen hun waren aan met luider stemme, gelijk de tollenaren en geldwisselaars in de Tempel van Jeruzalem, die eerlang door onze Verlosser met resolute bezemslagen de Tent werden uitgeveegd. Van vele getalparen deden zij kond, met teller en noemer beide - een tout‑même van holle kreten. De breuk bleef immers steeds gelijk, want acht op twaalf is zes op negen. De stuiter, later bonk genaamd, was met zijn werplengte van 8 t haast niet te raken, wat bijdroeg aan zijn zeldzaamheid. Aanbieders van laag allooi zochten zich sluw de plaatsen uit waar de tegels ongelijk lagen, hetgeen de trefkans aanzienlijk verkleinde. Wij zagen hen als Sadduceeërs en meden hun kramen.
Iedere competant was uitgerust met een knikkerzak, bij enigen slechts een smoezelig washandje, doch meestentijds een door Moeder in nijvere huisvlijt daargestelde buidel, die met een ingenaaide stropveter doelmatig kon worden toegesloten. Bij thuiskomst stortten wij de valuta op het Heugaveld ter vaststelling van de winstbalans, de pijn verbijtend dan wel de vreugde vierend. Spelenderwijs raakten wij aldus vertrouwd met de concepten van armoede en rijkdom, van voor- en tegenspoed, van eerlijkheid en bedrog. En met het eeuwig rollen van het geld, dat de wereld zijn momentum geeft.
Was het niet het knikkerspel, dan trokken wij de messen. In de schaarse zwarte aarde bezijden de tegels, daar waar de bosschages enige ruimte lieten, werd met een stevig zakmes een gebied getekend, in twee gelijke helften verdeeld. Men wierp zijn wapen rechtopstaand in het vak van de tegenstander, waar het nog een wijle natrilde. Aansluitend trok men in het verlengde van het lemmet een lijn die het vak in tweeën deelde, het kleinste stuk annexerend tot eigen gebied, de oude grens daarbij met voeten tredend. Was er slechts nog een strook over waarop men met geen teen kon staan dan kwam de annihilatie, die eveneens met een voetveeg werd voltrokken. Het laatste stadium duurde het langst, want op een klein gebied is het moeilijk mikken. Dit spel werd in andere streken genoemd: landverovertje. In Groningen: landjepik.
Hier te lande is het tijdverdrijf grotendeels onbekend, om voor de hand liggende redenen. Eerstens is de bodem veelal steenachtig en nergens vlak. Dan is er natuurlijk nog de kwestie met de Turken, die het woord “landjepik” een andere lading geeft. En, moet ik eerlijk zeggen, de kwaliteit van de messen is hier ronduit beroerd. De beste exemplaren treft men aan in musea, afkomstig uit het arsenaal van de Duitse Wehrmacht, achtergelaten tijdens hun overhaaste vlucht.
Dit was bei uns wel even anders. Wij liepen rond - doorgaans als tweede eigenaar na broer of vader - met robuuste knipmessen uit Solingen (BRD), die met gemak door hun zwaarte tot aan het hecht verdwenen in de klefheid onzer geboortegrond. Een schoolverbod op wapenbezit had tot dan toe geen kamermeerderheid.
Bij het slingeren werd een slang van kinderen gevormd, die al ronddraaiend probeerden de laatste in de rij een zodanige snelheid te geven dat deze loskwam van de aarde en gelanceerd werd in een parabolische vrije val van verscheidene tegellengten. In wezen een leermoment, daar alle drie bewegingswetten van Isaac Newton een rol speelden. Zijn wij thans bij tijden geneigd in onze berekeningen zijn vierde wet te verwaarlozen, zo wierp in deze proefnemingen de universele gravitatie op pijnlijke wijze een overtuigend gewicht in de schaal. Vanwege de vele kwetsuren werd dit spel verboden. Wat relatief spijtig is, want Albert Einstein kwam nog niet ter sprake.
Tot mijn geluk was het niet toegestaan met een bal te spelen. Mij waren alle bolvormen een gruwel, indien ze groter waren dan een knikker en kleiner dan een planetoïde. Voor het manipuleren van sferische lichamen was mijn grove motoriek ten enenmale ongeschikt. Liever was mij de rechthoekigheid der Legostenen of de cilindrische ketel van mijn echt werkende stoommachine.
Pakkerdje, overlopertje, tikkerdje en diefje - met en zonder Verlossing - waren mij evenzeer te vrivole en chaotische vermakelijkheden. Ik richtte mijn smalle aandachtsbundel op het knikkeren en het messiepikken, waarin ik mij traag tot een niet onverdienstelijk niveau opwerkte, daarmede ongemerkt mijn algebra- en meetkundeknobbels vergrotend tot haast zichtbare bulten.
Met een schuin oog bezag ik de meisjes, die zich op overzichtelijke en voorspelbare wijze vermaakten met soepele springtouwen en flexibele elastieken van onbepaalde lengte, veelal in eendrachtige samenklang de helder getoonzette liedverzen zingend. Welk een aantrekkelijk leven leidden zij! Verschoond van de ruwe onderlinge competitie der jongelingen met hun door hebzucht vertroebelde gedachten, zonder starre dogmatiek van eenheidsmaten, vulden zij hun dagen met ontspanning, kunstbeoefening en aangenaam ontsponnen gesprekken, waarvan - zo het zich al aandiende - het eindpunt zelden vastlag. Welzeker, hun voorland was het aanrecht. Diep in mijn inborst ontkiemde het zaad der twijfel aan het traditionele rollenpatroon der seksen.
1 Komt nu met zang van zoete tonen
en u met snarenspel verblijdt!
Zingt op en wilt alom betonen,
dat gij van harte vrolijk zijt.
Juicht God ter eer,
Zijn lof vermeer',
Die zulk een groten werk
gedaan heeft voor Zijn Kerk!
Psalm 146 in de berijming 1773:
1 Prijs den Heer met blijde galmen;
Gij, mijn ziel, hebt rijke stof;
’k Zal, zoo lang ik leef, mijn psalmen
Vrolijk wijden aan zijn’ lof:
’k Zal, zoo lang ik ’t licht geniet,
Hem verhoogen in mijn lied.
Psalm 81:
Zingt nu blij te moê
't Machtig Opperwezen
Enen lofzang toe;
Om ons heilgenot
Worde Jacobs God
Met gejuich geprezen.



